Site pictogram Mindbugs

Hoe een prettig zelfbeeld en lege tolerantie Nederland in de weg staan

Door Wouter Smit en Esther Mollema

Mathijs van Nieuwkerk: “Wat zijn dan die vooroordelen die mensen over jou hebben?
Clarence Seedorf: “Moet je dat niet aan hen vragen? Waarom heb je dat niet gedaan? Waarom moet ik dat antwoorden?”
Van Nieuwkerk: “En wat dan over de foto in 1996 in de VK? Alle zwarte spelers zaten aan dezelfde tafel. Dat doet ons toch geloven dat er een soort groep was, de zwarte jongens tegen de witte jongens?”
Seedorf: “We werden niet gezien als Nederlanders zeg je me?’
Van Nieuwkerk: “Nu ben je te gevoelig.”
Seedorf:” Nee, ik ben niet gevoelig. Ik leg uit zoals het zou moeten. Niemand had het over die witte tafels. Daar ligt het probleem. De vraag die Nederland zich zou moeten stellen is waarom kijken we zo naar kleur?”

Tijdens de College Tour-uitzending in juni 2019 interviewt presentator Mathijs van Nieuwskerk, voetballer Clarence Seedorf. Het gaat die uitzending niet alleen over grote triomfen en successen, maar ook over tegenslag. Zoals de niet-selectie van Seedorf voor het Nederlands elftal. Iets wat volgens de voetballer niet hem, maar heel Nederland is overgekomen. Seedorf probeert daarop voorzichtig de intolerantie en heersende vooroordelen (over (zwarte) voetballers) in Nederland aan te stippen. Moedig noemt Esther Mollema dit in haar bericht op LinkedIn. De post krijgt veel reacties, vooral van Nederlanders die niet wit, man, hetero, seculier, hoogopgeleid, en Randstedelijk zijn en behoren tot de middenklasse. Zij herkennen zich in de ongemakkelijkheid van Seedorf die het ‘perfecte plaatje’ van tolerantie en gelijkheid probeert te doorprikken.

De dialoog om elkaar goed te begrijpen lijkt in Nederland anno 2019 nog lastig. Er wordt veel gepraat over maar niet met elkaar.

Nog een voorbeeld.

Oud-NRC-hoofdredacteur Peter Vandermeersch verruilde dit jaar zijn Belgische nationaliteit voor de Nederlandse. Na tien jaar in Nederland te hebben gewoond en gewerkt is hij kritisch over Nederland: ,,Ik dacht dat ik terechtkwam in het open, tolerante en rechtlijnige Nederland dat ik meende te kennen vanuit de media die ik vier decennia had gevolgd en vanuit de vele bezoeken die ik aan het land had gebracht. Het bleek anders.“ Vandermeersch schrijft dat Nederlanders niet in staat lijken op een goede manier met elkaar van gedachten te wisselen. Dat Nederland niet het Nederland is van de positieve clichés die het zichzelf toemeet.

Of te wel, het zelfbeeld dat Nederlanders naar buiten toe over zichzelf en Nederland hebben en uitdragen, komt niet overeen met de daadwerkelijke houding en het gedrag van Nederlanders, stellen Vandermeersch en Seedorf. Er is een discrepantie tussen het beeld van tolerantie, (gender)gelijkheid, diversiteit en de realiteit. Maar waar komt dit verschil vandaan? En wat kunnen organisaties hiertegen doen.

Voorkeur

Nederlanders schatten gendergelijkheid in Nederland bijzonder hoog in, bleek uit onderzoek van Miller et al (Women’s Representation in Science Predicts National Gender-Science Stereotypes, uit 2014). En dat terwijl datzelfde onderzoek uitwees dat Nederland ten opzichte van de andere 65 onderzochte landen impliciet en expliciet zeer hoog scoorde op stereotypische voorkeuren voor mannen in bepaalde maatschappelijke rollen.

Nederlandse managers blijken ook een duidelijk voorkeur te hebben. Uit onderzoek van Direction, het leiderschapsbureau met diversiteit en inclusie als expertise, onder bijna 10.000 managers, blijkt 81 procent van de ondervraagden een onbewuste voorkeur voor mannelijke leiders te hebben. Meer dan de helft daarvan heeft zelfs een sterke voorkeur.

Deze ‘bias’ richting mannelijke leiders is een belangrijke reden dat het heel moeilijk is voor vrouwen om een toppositie te bereiken. Nederland telt vier keer zo veel mannelijke wetenschappers dan vrouwelijke en slechts één op de zes topbestuurders van de 5.000 grootste Nederlandse bedrijven is een vrouw.

Ook op het gebied van diversiteit is er een sterke notie tot egaliteit, terwijl de harde realiteit het tegendeel bevestigt. Bijna een kwart van alle Nederlanders (23 procent) heeft een migratieachtergrond (1e of 2e generatie migranten), terwijl geen van de door Direction onderzochte grote organisaties een top heeft waar het percentage Nederlanders met een migratieachtergrond boven de 10 procent komt.

Nederlanders hebben dus de neiging om zichzelf zeer egalitair in te schatten als het aankomt op diversiteit en gender, terwijl de realiteit die achter dit positieve zelfbeeld schuilgaat dit ontkracht.

Lege tolerantie

De huidige vorm van tolerantie in Nederland heeft volgens Wijnand Mijnhardt, hoogleraar cultuurgeschiedenis aan de Universiteit van Utrecht, te maken met een aantal historische factoren. In de 17e eeuw kwamen er veel immigranten naar de Nederlandse handelssteden toe om werk te vinden. Zonder veel problemen werden zij toentertijd opgenomen in de Nederlandse samenleving vanwege twee redenen. Ten eerste was er simpelweg veel vraag naar goedkope arbeid en had men met name in Holland veel immigranten nodig om de economie draaiende te houden. Ten tweede was Nederland in de 17e eeuw een dichtbevolkt land, waar bevolkingslagen dicht op elkaar woonden, met als gevolg dat de armere immigranten in steden als Amsterdam en Leiden vlak naast de rijke patriciërs kwamen te wonen in de steegjes tussen de grachtenpanden en herenhuizen.

Dit tot grote verbazing en ontsteltenis van buitenlandse geleerden en kooplieden die Nederland toen aandeden. Talrijke geschriften zijn bewaard gebleven waarin gewag werd gemaakt dat een statig koopman, ook toen al, in Amsterdam gewoon werd uitgejoeld als hij tegen een arme dagloner opliep. In andere grote Europese steden was het straatbeeld destijds veel homogener – iedere groep woonde in zijn eigen buurt.

Mijnhardt noemt het een ,,bijzonder soort van tolerantie’’, gebouwd op sociale druk, een hoge bevolkingsdichtheid, in combinatie met de vrijheid van godsdienst en de vrijheid van pers. ,,Het was echter geen principiële tolerantie, maar veel meer een soort van noodzakelijke vorm van zelfbehoud’’, aldus Mijnhardt.

Dit zelfbehoud, of nuchterheid als oer-Hollandse vorm van tolerantie, is later terug te zien tijdens de Verzuiling, als elke zuil compleet los van elkaar leeft; de katholieken hadden hun eigen slager, de protestanten hun eigen melkboer en de socialisten hun eigen voetbalclub. Maar ze hadden elkaar wel nodig en men tolereerde elkaar dan ook in de minst verregaande betekenis van het woord. Net zoals in de Gouden Eeuw verdroeg men elkaars levenswijze, afkomst en cultuur vanwege praktische redenen, maar men moest in werkelijkheid niks van elkaar weten.

Marli Huijer, voormalig denker des vaderlands en hoogleraar filosofie aan de Erasmus Universiteit, noemt deze houding ’lege tolerantie’; mensen tolereren elkaar, maar er is geen verregaande vorm van respect voor elkaar. Burgers die onderdeel zijn van dezelfde samenleving maar in feite compleet langs elkaar heen leven. Volgens Huijer is dat anno 2019 nog steeds te zien in met name metropolen. ,,Er is een diversiteit aan leefstijlen maar mensen zitten in hun eigen bubbel, ze hebben weinig met elkaar te maken. Ook dit is een vorm van lege tolerantie omdat je volstrekt onverschillig tegenover anderen staat.”

Desondanks kennen Nederlanders, volgens Huijer, een zekere volksaard en noodzaak tot samenwerking. En dat is al tijden zo, denk maar eens aan de waterschappen die opgericht werden om de dreiging van het water te weerstaan. ,,In Nederland wonen ontzettend veel mensen op een piepklein oppervlakte. Met hoe meer mensen je op een oppervlakte woont, hoe meer vraag er is naar strategieën om te zorgen dat dit vreedzaam gebeurt. Alles is allemaal onvoorstelbaar goed georganiseerd.’’ Huijer wijst op de ongeschreven regels in bijvoorbeeld een druk café met niet al te luide muziek en mensen die op gedempte toon praten. ,,Die sociale druk zet Nederlanders ertoe om altijd te blijven onderhandelen, om te polderen. Het maakt dat de gezamenlijke cultuur iets heeft van ‘we moeten er samen uitkomen’.”

Een van ons

Hoe samenwerking in Nederland vorm krijgt en wie er precies een plek aan de tafel krijgt, ligt ingewikkelder. Volgens Ruben Gowricharn, hoogleraar diaspora studies aan de Vrije Universiteit Amsterdam, heeft Nederland, net zoals andere maatschappijen, nog veel tribale trekken. ,,We zijn een ‘grote stam der Hollanders’ en iemand met een kleurtje moet ‘introuwen’ voordat hij een van ons wordt. In Nederland moet iedereen integreren.” Als groepsdieren hebben Nederlanders volgens Gowricharn, een soort natuurlijke afkeer van anderen met wie zij zich niet kunnen identificeren.

Taal blijkt essentieel om ‘erbij te horen’ in Nederland, zo is gebleken uit onderzoek van PewResearchCentre in veertien landen naar de factoren die ertoe doen voor nationale identiteit (What it truly takes to be ‘one of us’, uit 2017) Nederlanders vinden het over het algemeen niet bijzonder belangrijk waar iemand is geboren of wat voor levensovertuiging iemand aanhangt. Maar in vergelijking met andere landen tilt de Nederlander het zwaarst aan het belang van de taal als onderdeel van de Nederlandse identiteit. Van alle ondervraagden in Nederland geeft 84 procent aan dat het goed beheersen van het Nederlands zeer belangrijk is voor het Nederlanderschap. Die sterke voorkeur is nergens anders zo sterk. In Hongarije en het Verenigd Koninkrijk geeft 81 procent van de ondervraagden aan dat taal zeer belangrijk is voor het burgerschap, maar bijvoorbeeld in Canada of Italië gaat het ‘slechts’ om 59 procent van de ondervraagden.

Dit betekent dat het een stuk lastiger is voor mensen met een taalachterstand om de maatschappelijke ladder in Nederland te beklimmen. In combinatie met de tribaliteit in Nederland van ‘integratie’ leidt dit er onder meer toe dat Nederland zo ontzettend homogeen is, stellen Gowricharn en Mijnhardt. Slechts 20 procent heeft een buitenlandse culturele achtergrond of bestempelt zich als kosmopoliet. ,,De Limburger is natuurlijk anders dan de Groninger, maar ze hebben allemaal het idee dat ze Nederlander zijn en dat ze een gemeenschappelijke cultuur hebben waaraan nieuwkomers zich moeten aanpassen’’, zegt Mijnhardt.

Of te wel, iedereen moet ongeveer hetzelfde zijn en niet te veel afwijken van de geldende norm. En dat zorgt ervoor dat veel mensen nooit een eerlijke kans krijgen om zich te bewijzen in een topfunctie, maar ook dat veel organisaties simpelweg niet hun leidinggevende posities zullen vullen met de meest talentvolle en geschikte personen. Het is dus niet vreemd dat ook de Nederlandse bestuurslagen zeer homogeen zijn.

Dat dit – zeker op termijn- kan uitgroeien ot een groot probleem voor het bedrijfsleven, wijzen data over diversiteit en gender wel uit. Vrouwen vormen al geruime tijd het merendeel van de groep afstudeerders in Nederland. En uit prognoses van het Centraal Bureau voor de Statistiek blijkt dat in 2060 ruim een derde van de Nederlanders (34 procent) een migratieachtergrond heeft, ten opzicht van 23 procent anno 2019.

Doorbreken

Maar hoe is de discrepantie tussen het positieve zelfbeeld van Nederlanders over tolerantie, gelijkheid en diversiteit, de impliciete en expliciet voorkeur voor uniformiteit en de werkelijkheid op met name de werkvloer te doorbreken? Door managers erop te wijzen dat ze ,,een morele plicht’’ hebben dat bedrijven een afspiegeling van de samenleving zijn, meent Gowricharn. ,,De samenleving ís divers, dus moeten bedrijven dit ook zijn.’’ Veel bedrijven hanteren ‘kwaliteit’ als legitimatie om mensen buiten de deur te houden, merkt Gowricharn op. Maar ,,kwaliteit is kleurloos. Suggereren dat kwaliteit een uniform ding is, hetzelfde is voor alle groepen mensen, voor leeftijdscategorieën, voor culturen, is pertinent onjuist.’’ En dus moeten managers gewezen worden op die ,,heilige huisjes en ze omver gooien’’.

Het begrijpen hoe onbewuste vooroordelen vat hebben op perceptie en besluiten is eveneens een belangrijke stap. ,,Realiseer je hoe groot de verleiding is om iemand te kiezen die op jou lijkt’’, stelt Huijer. Die bereidheid tot zelfreflectie, dialoog en begrip zijn de sleutelwoorden om verder te komen.

Esther Mollema van Direction kan dit alleen maar onderschrijven. ,,Nodig vooral de groep waarover je spreekt uit aan tafel! In Nederland vindt het diversiteitsdebat vaak plaats zonder de groep waarover het gaat. Doorbreek dat.’’ Bovendien, voegt zij toe, is fouten maken menselijk. ,,Vergeef jezelf en een ander als je in pogingen om meer inclusief te zijn, soms fouten maakt. Zie het als proces waarin je iedere dag een beetje bijleert hoe inclusief zijn werkt en hoe jij eraan kan bijdragen.” Mollema hoopt dat ,,we dan tenmiste over vijf jaar iets geleerd hebben over diversiteit en integratie, en blijven we niet langer stilstaan’’.

Maar Mollema maakt het nog concreter: Instaleer een alarminstallatie, een ‘beep! ,,Nadat in 1959 veiligheidsgordels in auto’s kwamen, bleven deze lang ongebruikt. Ook toen uit studies bleek dat het dragen van de gordels veel veiliger was, en ook toen boetes omhooggingen. Maar wat maakt het dat we nu wel de gordel dragen en dat we denken dat we dit doen omdat het veiliger is? De beep! Het geluidje in de auto dat afgaat zodra je gaat rijden en je gordel niet omhebt.’’ Dat heeft elke organisatie nodig meent Mollema.

Organisaties kunnen met een ‘beep’ in hun processen exclusie verhinderen en juist diversiteit, doorstroom en participatie voor iedereen bevorderen, stelt Mollema. Het afgaan van het alarm dwingt organisaties even bewust stil te staan om te kijken of een bepaalde beslissing genomen is vanuit een ‘bias’. Zo zouden organisaties bijvoorbeeld kunnen afspreken dat selectieprocessen niet doorgaan als niet minimaal een bepaald percentage van de kandidaten divers is. Een andere ‘beep’ zou kunnen zijn om af te spreken dat iedereen evenveel spreektijd krijgt tijdens vergaderingen, zodat niet altijd die ene collega aan het woord is ( houd dan wel de spreektijd bij!). Bijkomend voordeel vindt Mollema dan ook dat ,,als die beep afgaat, er ook ruimte ontstaat om elkaar op die thema’s aan te spreken en uit te dagen, en samen in een open gesprek tot een oplossing te komen.‘’

Een open gesprek met een open houding is het allerbelangrijkste om het verschil tussen zelfbeeld en lege tolerantie te doorbreken, meent Mollema. ,,Als Mathijs van Nieuwkerk in zijn College Tour-uitzending met Clarence Seedorf had gevraagd: “Heb je alles uit je interlandloopbaan kunnen halen?” en “Wat waren daar de belangrijkste reden voor?” dan was er een meer eerlijke dialoog ontstaan. En dat is waar het om draait.”

Mobiele versie afsluiten